Arendonkse valkeniers aan Europese vorstenhuizen.

Valkenier was vroeger een beroep dat hoog aangeschreven stond bij de vorstelijke hoven. Een vorst werd dan ook vaak afgebeeld met zijn jachtvalk. Die valken werden in heel Europa gevangen. Arendonkse valkeniers betrokken hun prooidieren niet alleen in de Kempen maar reisden er ook voor naar Zweden, Denemarken, Noorwegen en zelfs Ijsland.

Aan verschillende Europese vorstenhuizen waren Arendonkse valkeniers werkzaam.

Aanvankelijk konden alleen vrije lieden valkenier worden. Later werd dit nog erger, toen mochten alleen edellieden valkenier worden. Dat waren onze Arendonkse mensen zeker niet en daarom werden ze bedacht met de tijdelijke titel van ‘sieur’ of ‘sir’.

De valkenjacht bereikte haar hoogtepunt in Frankrijk tijdens de regering van Lodewijk XIII. Hij bezat 140 vogels. Jaarlijks werden 7 000 à 8 000 pond rundsvlees en 8 000 duiven gebruikt om de vogels te voederen.

Door de val van het oude regime in 1792 verdween de Kempense valkerij. Toen de monarchie in Frankrijk hersteld werd, deed men nog pogingen om de jacht met de valken terug te doen keren, maar dit mislukte.

Verschillende families brachten bekende valkeniers voort: Seels, Timmermans, Van Dessel en zeker de familie Van Deuren waren bekende namen.

De bekendste valkenier is Rombout Van Deuren, oppervalkenier van Lodewijk XIV. Hij kreeg een levensrente en een speciale beloning voor de bewezen diensten. Door Maria Theresia werd hij vrijgesteld van elk openbaar ambt om zo steeds aanwezig te kunnen zijn op de grote jachtpartijen aan het Franse hof.

De laatste meestervalkenier uit onze Vrijheid is Jan Claessen. Hij trok naar Frankrijk tijdens de regering van Lodewijk XVIII en verbleef daar verschillende jachtseizoenen.

Daarna verdween de valkenjacht in Arendonk volledig.